De twijfelachtige uitlatingen van politieke partij Denk laten weer eens zien hoe noodzakelijk het is dat er een duidelijke, wettelijke afbakening komt tussen legitieme kritiek op Israël en antisemitisme.
De partij Denk staat zeker niet bekend als vriend van Israël. Zo weigerde fractievoorzitter Kuzu om premier Netanyahu bij zijn bezoek aan de Tweede Kamer de hand te schudden omdat hij een oorlogsmisdadiger zou zijn, verwijst Denk naar de vermeende lange arm van Israël en pleit het bij herhaling voor sancties tegen Israël. Naar onze mening weliswaar zorgelijk maar hun goed recht.
Het wordt echter problematischer op het moment dat Denk in zijn argumentatie gebruik maakt van een dubieuze dubbele standaard (op schitterende wijze blootgelegd door Arjen Lubach) of wanneer kandidaat kamerlid Ali Tsouli op de proppen komt met een verbijsterende complottheorie waarin IS een product van Israël blijkt te zijn en IS-leider Al-Baghdadi eigenlijk een agent van de Mossad is. Uitingen die in ieder geval volgens de door de EU aangenomen werkdefinitie van antisemitisme als antisemitisch bestempeld moeten worden.
In bovenstaande gevallen zal Denk ongetwijfeld stellen dat het gaat om ‘legitieme’ kritiek op Israël. Helaas zijn er ook voorbeelden waar Denk de schijn van antisemitisme zónder het voorwendsel van anti-Israëlisme of antizionisme niet weet te vermijden.
Afkomst
Zo werd er tijdens de afgelopen verkiezingscampagne een bericht door Denk-aanhangers verspreid waarin werd opgeroepen niet op de PvdA te stemmen omdat Ahmed Marcouch ‘en andere Marokkaanse Joden’ instemden met de verlaging van uitkeringen naar Marokko en daarmee ‘verraders van de gemeenschap’ zouden zijn. Bij een debat over werkgelegenheid vond Ozan Öztürk het nodig te verwijzen naar de Joodse achtergrond van Lodewijk Asscher: ‘Hoe kan het nu zijn dat deze minister, met die afkomst, accepteert dat mensen hun afkomst, hun naam en hun religie aan de kant moeten zetten om een baan te krijgen.’
Sinds vorige week dinsdag kan hier een nieuw voorbeeld aan toegevoegd worden toen diezelfde Öztürk de volgende zin uitsprak: ‘Aan de andere kant proberen we hier de lange arm van Israël en de Joden eruit te hangen in de Kamer…’
Wat het in het Öztürks ook mag betekenen dat deze lange arm eruit gehangen wordt, duidelijk is dat het geen vriendelijk bedoelde opmerking is. Vrijwel zeker is het een verwijzing naar de ongelooflijke macht van de Joden; een oude antisemitische complottheorie die al heel veel kwaad heeft gedaan.
Er mag in Nederland, en zeker in de Tweede Kamer, geen plaats zijn voor antisemitisme of discriminatie. Waar het Centraal Joods Overleg, de vertegenwoordiger van Joods Nederland, zich altijd tegen dit soort excessen zal uitspreken, zou het mooi zijn als dergelijke protesten vaker vanuit niet-joodse personen en organisaties zouden komen.
Bovendien laat deze gênante situatie zien hoe noodzakelijk het is dat er een duidelijke, wettelijke afbakening komt tussen legitieme kritiek op Israël en antisemitisme. Op deze manier is voor zowel voor- als tegenstanders van Israël ondubbelzinnig duidelijk wat wel en niet toelaatbaar is.
Het Centraal Joods Overleg is er groot voorstander van dat de definitie van antisemitisme die door de Europese Unie is aangenomen, ook in Nederland juridische status krijgt. Wij betreuren het dan ook dat het demissionair kabinet heeft laten weten dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Duitsland niet van plan te zijn.
Tot slot is het opmerkelijk dat anti-Joodse uitingen zich meermaals voordoen bij een partij die stelt zich in te zetten voor acceptatie, verscheidenheid, rechtvaardigheid en verdraagzaamheid. Het zou hen sieren hier ondubbelzinnig hun excuses voor aan te bieden met de belofte zich hier in de toekomst van te onthouden. Van een partij die telkenmale roept op te komen voor ‘de nieuwe joden’ mag je toch verwachten dat zij zich onthoudt van beledigingen aan het adres van de ‘oude Joden’.