CJO Voorzitter Ronny Naftaniel pleitte er op de Kristallnachtherdenking in de Portugese Synagoge voor bureaucratie te laten vallen wanneer vluchtelingen gevaar lopen. Hij noemde antisemitisme een permanent verschijnsel dat om een coherente aanpak van de Nederlandse regering vraagt. Daarbij stelde hij de Europese Commissie als voorbeeld. Hierna volgt de volledige toespraak.
Mijn vader was een Duitse Jood. Enkele weken na de Kristalnacht vluchtte hij vanuit Berlijn naar Nederland. Hij was één van de 300.000 Duitse en Oostenrijkse Joden die een veilig heenkomen zochten voor de steeds gruwelijker Nazi onderdrukking. De helft van dit aantal lukte dit niet en werd later vermoord in de vernietigingskampen. De aanval op de Joden van Duitsland werd al meteen in 1933 ingezet toen Hitler democratisch aan de macht kwam. In de eerste drie jaar van zijn bewind werden er maar liefst 90 wetten ingevoerd, die het staatsburgerschap van de Joden beperkten. De meest ontstellende waren de Neurenberger wetten “ter bescherming van het Duitse bloed en de eer.” Huwelijken en seksuele relaties tussen Joden en niet-Joden werden verboden. Ik noem die discriminerende maatregelen nog maar eens als geheugensteuntje aan hen, die durven te beweren, dat het tonen van de QR code lijkt op het begin van de nazi-periode. Hoe durf je, eigenlijk! En dan heb ik het nog niet eens over het beklagenswaardige lot van de politieke opponenten van de nazi’s.
Gastvrij werd mijn vader in Nederland niet ontvangen. Op 19 december 1938 werd hij, 34 jaar oud, in tuchthuis Veenhuizen te Norg als een misdadiger in een cel gesmeten. Daar werd honger geleden. De situatie was zo ondraaglijk dat enkele Joodse gevangenen zelfmoord pleegden. Op 28 december werd hij met 200 anderen overgeplaatst naar het oude marinegebouw in Hellevoetsluis, waar nauwelijks enige hygiene was. Na Hellevoetsluis belandde mijn vader op 20 maart 1940 in kamp Westerbork, dat door de Nederlandse regering met geld van de Joodse gemeenschap was opgericht. Hij had de twijfelachtige eer om daar vijf jaar te verblijven. Tot aan de bevrijding. Hij heeft daar 103 keer een trein naar het Oosten zien vertrekken. Een tocht waarvan 102.000 Joden en Roma nooit meer terugkwamen.
Ik kom aan het einde van mijn toespraak nog op mijn vader terug, maar wil eerst stil staan bij het beleid van de Nederlandse regering tegenover de Joodse vluchtelingen in de dertiger jaren. Naarmate hun situatie in Duitsland en Oostenrijk benarder werd, scherpte de Nederlandse overheid haar asielbeleid juist aan. In 1934 werd de tot dan toe geldende vreemdelingenwet buitenspel gezet. Vluchtelingen werden hierdoor overgeleverd aan de willekeur van de grenspolitie. Een jaar later bepaalde de regering dat geen enkele vluchteling meer zou worden toegelaten, tenzij er sprake zou zijn van een levensgevaarlijke situatie. Wat dat inhield, werd niet nader gedefinieerd. Toen premier Colijn zich in de Tweede Kamer, na de Kristallnacht moest verantwoorden, waarom ons land niet meer Joodse vluchtelingen opnam, zei hij:
“In deze tijd is geen enkel volk volkomen vrij van antisemitisme. De sporen ervan worden ook in ons land ondervonden en wanneer men ongelimiteerd een stroom van vluchtelingen uit het buitenland hier zou binnenlaten, zou het noodzakelijk gevolg ervan zijn dat de stemming in ons eigen volk ten opzichte van de Joden een ongunstige kentering zou kunnen ondergaan”.
Uiteindelijk zegde hij toe 8000 vluchtelingen toe te laten, maar de grensgemeenten kregen een brief van Justitie om er toch zoveel mogelijk te weren en alleen die Joden te accepteren die ‘direct gevaar voor lijf en leden lopen’. Voor de burgemeester van Dinxperlo, Hendrik Jan Verbeek, was dit het signaal om zoveel mogelijk Joden binnen te laten. Hij strooide met verblijfsvergunningen en redde daarmee honderden, misschien ook mijn vader, het leven. Natuurlijk protesteerde de NSB, waarop het kabinet niets beters wist te doen dan Verbeek oneervol te ontslaan en hem bovendien te vervolgen voor valsheid in geschrifte.
Internationaal was het beeld niet veel beter. Joodse vluchtelingen werden maar mondjesmaat toegelaten. Er waren hoopvolle uitzonderingen, zoals de stad Shanghai die tussen 1938 en 1941 ruim 20.000 Joodse vluchtelingen toeliet. Vele tienduizenden hadden nog voor het begin van de Tweede Wereldoorlog kunnen worden gered, als meer regeringen zich humaan hadden gedragen.
Vallen er lessen te trekken uit de gebeurtenissen tijdens en na de Kristallnacht? Er tenminste vanuitgaande dat mensen willen leren van het verleden, wat niet altijd het geval is.
In de eerste plaats het antisemitisme. Dat begon niet met met de nazi’s, maar heeft een lange geschiedenis van religieuze concurrentie, Kruistochten, bloedsprookjes en Inquisitie. Het is nooit weggeweest, ook niet na de Bevrijding, al werd het een tijdlang niet zo sterk geuit uit schaamte over het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog. Nu vrijwel iedereen gebruik maakt van sociale media, valt het weer in volle omvang waar te nemen en is 44% van de Joodse jongeren in Europa al eens met antisemitische intimidatie in aanraking gekomen. Twee-derde van de Joodse Amsterdammers past zich aan, omdat zij zich anders niet veilig voelen.
Omdat sommige mensen nu eenmaal de akelige gewoonte hebben om voor hun eigen falen zondebokken te zoeken en Joden historisch gesproken een veel beproefde zondebok zijn geweest, moeten we niet de illusie hebben dat het anti-semitisme zal verdwijnen. Bepaalde figuren schijnen nu eenmaal de behoefte te hebben het onverklaarbare te willen verklaren door een onbekende, totaal onschuldige verantwoordelijk te houden. Uitingen van Jodenhaat flikkeren af en toe op, bijvoorbeeld bij een epidemie of een conflict rondom Israel, maar het is een permanent verschijnsel. Antisemitisme, evenals andere vormen van racisme is een falen van onze beschaving. Het is een ziekte die voortwoekert en diep ingrijpende gevolgen voor de hele wereld kan hebben.
Als regeringen één ding van de Kristallnacht hebben kunnen leren is het dat wegkijken voor Jodenhaat geen keus is. Het vraagt om een alomvattende en coherente aanpak. De Europese Commissie heeft dat begrepen toen zij op 5 oktober een uitgebreid plan naar buiten bracht onder de naam “EU Strategy on Combating Antisemitsm and Fostering Jewish Life”. Daarin staan concrete stappen om de uitingen van antisemitisme op de sociale media terug te dringen, de veiligheid van Europese Joden te vergroten, aandacht voor de Joodse cultuur te genereren en in het onderwijs meer te doen aan kennis van het Joodse leven en de betekenis van de holocaust. Ook zal Europees geld niet gebruikt worden voor activiteiten die kunnen aanzetten tot haat en geweld tegen het Joodse volk.
Onze regering heeft met de benoeming van een Nationale Coordinator voor de Bestrijding van Antisemitisme een eerste positieve stap gezet, maar dat is niet genoeg. Het Centraal Joods Overleg roept de Nederlandse regering op om in navolging van de Europese Commissie met een integrale en systematische aanpak te komen om antisemitisme te bestrijden. Waar mogelijk moeten wij puntsgewijs het Europese actieplan overnemen en zorgvuldig nagaan of het ook geïmplementeerd wordt. Laten we het eerste Europese land zijn, dat de woorden van Commissie voorzitter Von der Leyen ter harte neemt: “antisemitisme is een vergif voor onze samenleving. We allen moeten het bestrijden”.
De gebeurtenissen rond de Kristallnacht leren ons ook iets over het vluchtelingenvraagstuk. Zonder ook maar op enig moment de situatie van 1938 gelijk te willen stellen aan nu, al is het alleen omdat onder de Duitse Joden geen enkele economische vluchteling zat en iedereen in absolute doodsnood verkeerde, zijn sommige morele uitdagingen niet veranderd. Er zijn nu meer vluchtelingen dan ooit. Tientallen miljoenen, waarvan ruim 85% in de eigen regio wordt opgevangen. Nog steeds verkeren mensen in levensgevaar: De Rohingya uit Myanmar, LHBTI’ ers uit Iran of Yezidi’s uit Irak en Syrie. En nog steeds worden mensen, tegen alle afspraken in, teruggeduwd de EU grens over, zoals de vluchtelingen die via Belarus Polen en de Baltische staten binnenkomen, of degenen die via Turkije Griekenland proberen te bereiken. Ik pleit hier niet voor een ongeremde toelating van vluchtelingen uit veilige landen. Hierover moeten goede Europese afspraken worden gemaakt, die er nog steeds niet zijn. En, degenen die worden binnengelaten moeten goed op veiligheidsrisico’s worden onderzocht en hun loyaliteit uitspreken met het Nederlandse democratische rechtssysteem.
Echter, sommige excessen, vind ik als zoon van een Duits-Joodse vluchteling onverdraaglijk. Zoals het benepen gebaar van onze regering vorig jaar om 100 vluchtelingen op Lesbos toe te laten na de brand in het vluchtelingenkamp Moria. Hun aantal werd afgetrokken van het jaarlijkse quotum van 500 vluchtelingen, die via de UNHCR jaarlijks Nederland mogen binnenkomen. Netto nam ons land dus geen vluchteling extra op en werden 100 mensen die op asiel in Nederland rekenden in de kou gezet. Het recente afwachtende beleid met betrekking tot de Afghaanse tolken verdient evenmin de schoonheidsprijs. De opdracht van Buitenlandse Zaken aan onze ambassade in Kaboel om uit 58 familieleden van het Afghaanse ambassadepersoneel drie te selecteren om naar Nederland te komen, riepen bij mij duistere beelden op.
De geschiedenis van de Kristallnacht zou voor elke regering een aanmoediging moeten zijn om de bureaucratie bij het toelaten van echte politieke vluchtelingen te laten varen, mensen niet aan onnodige gevaren bloot te stellen en vooral om de humaniteit voorop te zetten. Deze oproep, die ik namens het CJO doe, moet ook onze Joodse gemeenschap aangaan. Laten wij ons breed inzetten tegen onrecht. De Kristallnacht en de Shoa zijn ons overkomen. Maar wij hebben bezworen; Nooit meer. Vanuit die gedachte is ook Israel opgericht en biedt Israel ons veiligheid. Maar dat ‘Nooit Meer’ geldt niet alleen voor ons Joden. Het vraagt ook om een permanente inzet voor anderen die in hun voortbestaan bedreigd worden.
Als u het goed vindt, keer ik tot slot van mijn verhaal terug naar mijn vader, die zijn oorlogsjaren in Kamp Westerbork sleet. Hij, de Duits-Joodse vluchteling, had in het diepste geheim een Nederlandse vlag in het kamp verborgen gehouden. Toen Westerbork op 12 april 1945 werd bevrijd, haalde mijn vader die verschoten driekleur te voorschijn en hees hem aan de poort. Het was de uitdrukking van zijn vertrouwen, dat ondanks alles, het leven weer opgepakt zou gaan worden en Nederland zijn humaniteit zou hervinden. Het is aan ons allen, Joden en niet-Joden er voor zorgen, dat die vlag van hoop en vooruitgang altijd zal blijven wapperen.
U kunt de hele bijeenkomst hieronder terugkijken: